Hormonen spelen een cruciale rol bij de ontwikkeling van een paard, zijn van invloed op het gedrag en bepalend voor de voorplanting. Onder invloed van geslachtshormonen ontwikkelt een veulen zich tot een vrolijke (of narrige) puber en vervolgens tot een volwassen merrie of hengst. Interne en externe factoren kunnen een hormoonhuishouding gemakkelijk uit balans krijgen.
Cyclus en hengstigheid bij de merrie
Merries kunnen gedurende het hele jaar om de 3 tot 4 weken vruchtbaar (hengstig) zijn, maar vooral als de dagen langer worden en de temperatuur oploopt, in de periode van februari tot augustus, is de hengstigheid bij een merrie het duidelijkst en de vruchtbaarheid het grootst. De cyclus bij het paard is ongeveer 21 dagen. De periode van hengstigheid duurt 3 tot 9 dagen, waarbij in de laatste dagen van de hengstigheid de eisprong plaatsvindt. Dit is het moment waarop de merrie het meest ontvankelijk is voor de hengst en gedekt kan worden. Als er geen bevruchting plaatsvindt, vormen zich opnieuw eicellen en start de cyclus opnieuw.
Om te weten of een merrie echt hengstig is en ontvankelijk voor een hengst, wordt vaak de methode ‘schouwen’ ingezet: De merrie wordt in de buurt van de hengst gebracht, waarbij ze gescheiden zijn door bijvoorbeeld de staldeur. Ze kunnen even aan elkaar snuffelen. Als de merrie niet hengstig is zal ze ‘afslaan’ om te laten merken dat ze de hengst niet in haar buurt wil. Is de merrie wel hengstig, dan zal ze hengstigheidsverschijnselen vertonen.
Bij een natuurdekking zal de geur van een dekrijpe merrie de hengst stimuleren. De hengst snuffelt aan de merrie, krult z’n lip (‘flemen’) en bijt haar in de hals. Als de merrie dekrijp is, gaat ze voor hem staan, waarna de hengst haar bespringt. Het sperma blijft nog ongeveer twee dagen vruchtbaar in de merrie. In de natuur dekt de hengst de merries uit zijn kudde meerdere keren tijdens haar vruchtbare periode. Voor de ontwikkeling van de merrie is het niet verstandig om haar vóór het derde jaar te laten dekken. De dekking kan via de natuurlijke weg of via kunstmatige inseminatie.
Dracht, bevalling en geboorte van het paard
Paarden hebben een draagtijd van 11 maanden en brengen over het algemeen één veulen ter wereld. De dracht vraagt veel energie van de merrie, waarbij ze extra veel voedingsstoffen nodig heeft. Als een merrie gaat kegelen is dat een teken dat het veulen op komst is. Kegelen is de vorming van harskegels aan de uiteinden van de tepelkanalen van een drachtige merrie. Na de voorbereidende weeën wordt de merrie vaak zeer onrustig. Ze kan gaan rondlopen en gaan zweten. Bij de persweeën blijft de merrie meestal liggen. De vliezen breken en de weeën worden sterker. Als eerst komt de waterblaas die om het veulen heen zit naar buiten. Tot slot moet binnen enkele uren na de geboorte van het veulen de nageboorte komen.
Pasgeboren veulens staan binnen de kortste keren op eigen benen en zullen meteen daarna gaan drinken bij de moeder. Biest is na de geboorte de eerste moedermelk die een veulen drinkt. Biest is belangrijk voor een veulen, omdat deze melk veel eiwitten en afweerstoffen tegen allerlei infectieziekten bevat.
Na de bevalling helpen druppels met extracten van Agnus castus (Monnikspeper), Cimifuga racemosa (Troszilverkaars), Echinacea purpurea (Rode zonnehoed) en Alchemilla vulgaris (Vrouwenmantel) de baarmoeder op te schonen. Voor de bevalling versterken deze druppels de weeën en normaliseren de geslachtsfunctie van het dier.
Hengstengedrag van de hengst
Ook een hengst kan te lijden hebben van zijn hormonen. Het hormoon testosteron wordt geproduceerd in de testikels en kan bij de hengst leiden tot hengstengedrag. Hengsten kunnen zich hierdoor dominant gaan gedragen en gaan bijten, vertonen showgedrag en zijn afgeleid door merries. Dit hengstengedrag kan leiden tot problemen in de omgang met andere paarden of tot gevaarlijke situaties in de omgang met mensen.
Castratie – de verwijdering van de testikels – schakelt de testosteronproductie uit, waarna de hengst zijn vruchtbaarheid verliest en doorgaans rustiger door het leven gaat. Castratie wordt vaak uitgevoerd om jonge hengsten die niet geschikt zijn voor de fokkerij, makkelijker in omgang te maken. Zo blijven ze beter inzetbaar als een betrouwbaar werk- of sportpaard en worden ze minder afgeleid door eventueel aanwezige ‘hengstige’ merries. Omdat testosteron ook zorgt voor de ontwikkeling van typische uiterlijke geslachtskenmerken zoals zwaardere bespiering en hals is het beter een hengst niet op te jonge leeftijd te castreren.
Bron: NMLHealth